|
Wie was Vijgje?
Jaren is die vraag mij blijven bezig houden.
Eens, toen ik al een andere vriendin had, kwam ik 's avonds laat thuis van een vergadering. Met een lachje, alsof zij achter haar rug iets voor mij verborg, opende mijn dochter de deur.
Ik kon het niet geloven, maar aan de tafel zat een gestalte. Haar donkere ogen keken mij aan.
Een felle blijdschap joeg door me heen. Die kende ik met mijn nieuwe vriendin niet. Alsof je een een vreemd land lang gereisd hebt en je hoort ineens de muziek van je jongenstijd, van thuis.
Had ik dan niet alle redenen om kwaad op haar te zijn?
Maandenlang had ik, na de val in Keulen en na mijn ontdekking van haar heimelijke zoektocht op internet, haar computer met razende briefjes gebombardeerd. Wraakfantasie beheerste me: ik zou haar huis binnendringen om zout tussen haar lakens te strooien. Haar huid zou schroeien. Haar oude, conservatieve tante had, had ik me ingeprent, tijdens ons bezoek aan Turkije zwarte mu s ka 's in haar kleren genaaid, om haar ongevoelig te maken voor mijn liefde. Op aanraden van een helderziende kocht ik wierook, om aan de vier hoeken van haar flat te branden, zodat de toverkracht van dit ritueel de vloek van die ondingen zou breken. Bij volle maan.
Met wanhopige pogingen om mijn mogelijke fouten te herstellen wisselde ik het af. Had zij, als Turkse, misschien van mij verwacht dat het mijn taak was dat ik de financiële basis voor haar bedrijf zou gaan leggen?
Ik sloot het niet uit. Gewapend met een uitgerekend voorstel om mijn huis te verkopen en leningen af te sluiten, zocht ik haar op om haar voor te stellen dat ik het voor haar zou opknappen. Dan weer deed ik verwoede pogingen om haar leven opnieuw te begrijpen. Zij was immers een ander dan ik gedacht had? Ik stalkte haar levensloop en herschreef telefonerend en e-mailend een duistere biografie van haar. Op zoek naar een rechter om over haar en mij te oordelen.
Rechters echter zijn voor zoiets niet.
Uit alle macht schudde mijn overspannen handen aan een boom zonder vruchten. Geen appel, geen peer, geen kers. Niets viel er op de grond.
De kracht van mijn woede deed mij nog harder schudden. Met als enig resultaat dat ik moe werd en geen energie meer voor verdriet had.
Gek, pas toen ik uitgewoed was, vielen er rijpe vijgen van de takken.
De eerste was een verhaal dat zij in haar taal geschreven had over onze verhouding. Met een woordenboek en Turkse vrienden ontcijferde ik het geschrift, dat - hoewel het een spijtige rechtvaardiging was van haar breuk met mij - toch de bevrediging gaf dat zij blijkbar erkende als iemand die het de moeite waard is te beschrijven.
Kort daarna vond op mijn bankrekening de euro's die zij van mij geleend had. Dit verzoende mij nog wat meer. Niet alleen omdat ik het geld nodig had, maar omdat het mij het gevoel gaf dat zij niet de bedriegster was geweest waar ik haar voor was gaan aanzien. Helemáál in haar vergist had ik me toch niet, toen ik op haar verliefd was geraakt. De derde, grootste vijg was dat zij mij nu en dan ging opbellen. Om haar twijfel uit te drukken over wat zij gedaan had en ook om mij te vertellen dat zij nu besefte dat ik meer voor haar betekend had dan haar nieuwe vriend.
Ik lag in het park op het gras en met mijn handen onder het hoofd keek ik naar de wolken. Tevergeefs kietelde mijn nieuwe vriendin plagerig mijn handpalm. Ik herinnerde mij hoe verrukkelijk het was geweest Vijgjes stem te horen, vreemde tandheelkundige problemen voor haar op te lossen of met haar vingertoppen te spelen. Dit was me genoeg: dat al die heerlijkheden geen bedrog waren geweest, maar deel van de echte waarheid waren geweest. Oprecht. Ze was eerlijk geweest: ik ademde frisse lucht.
Zou ik voor de tweede keer naar haar teruggaan?
Na de eerste breuk nog weer eens pleisters plakken?
Maar nu zat zij, in de nacht, onverwacht aan mijn tafel. Als uit een droom geparachuteerd. Ik lachte. En zij glimlachte.
We wisten allebei precies waar het om ging.
In haar blik zag ik de glans van de overwinning: zij had nu bereikt wat zij sinds lang had gewild: een eigen, zelfstandige praktijk in Europa. De ongehoorzame dochter van toen, de afhankelijke oosterse vrouw had haar droom nu mooi voor elkaar. Tegelijk zochten haar ogen onzeker de mijne. Zou ik haar verrassingsaanval afstraffen of ook deze keer weer verwelkomen?
De laatste keer dat ik haar met mijn dochter 's avonds na een vergadering thuis had getroffen was toen zij samen het huis opgeruimd hadden en Vijgje in het aanrechtkastje op een dode muis gestoten was. O nee, toen was zij net weg geweest. Nadat zij een gil geslaakt had. En toch lag zelfs deze herinnering als een bonbon in het snoepdoosje van mijn geheugen. De volgende dag had zij mij gebeld en had ik haar schrik geaaid, een schrik die snel omsloeg in nieuwe opwinding over ons samen zijn.
Zij stond op en we zoenden elkaar.
"Was je aan de wandel?" vroeg ik, voor de vorm.
"Ik heb opnieuw nagedacht", antwoordde zij.
Dit moest een zelfoverwinning voor haar zijn. Een vrouw die aan haar eer hecht en niettemin terugkomt op haar beslissing. En dat na al haar verwijten aan mij. Bosbessensap stroomde door mijn hersens.
Ik gaf een nachtkus aan mijn dochter, die haar deur achter zich dichttrok.
We waren alleen nu.
De televisie was uit. Op de tafel lag de krant opengeslagen, inderhaast verlaten door de man die naar z'n vergadering moest. Op straat jankte een brandweerauto voorbij.
Wij keken elkaar aan.
"Als ik nu eens een auto koop" begon zij, "dan zou ik jou toch makkelijk kunnen halen en brengen?" Ik lachte.
"Wij zouden dan toch samen ver kunnen ontwikkelen?"
God wat houd ik van die vrouw, dacht ik. Maar ik schudde langzaam mijn hoofd.
De vorige keer toen zij mij na een ontploffing had opgezocht was zij bovenop mij gaan zitten en had ik niet anders gekund dan haar de trap opdragen, naar mijn geheime kamer. En wij hadden de mooiste middag van mijn leven gehad. Hoe kon ik nu ontkomen aan haar nieuwe vuur?
Zij was opgestaan, maar ik ging op een stoel aan de andere kant van de ronde tafel zitten.
Na de eerste breuk nog weer eens pleisters plakken?
Het scheen mij vragen om een nieuwe wond. Na een poosje zou ik opnieuw met haar willen samenleven en opnieuw zou zij zich dan in het nauw gedreven voelen. Ik was bang weer in de val te lopen.
Nu wist ik dat ik afstand van haar armen moest houden. Als extra beveiliging riep ik mij snel de foto van de vrouw voor de geest, met wie ik sinds kort e-mailde. Steeds als Vijgje opnieuw over de voordelen van een snelle autoverbinding sprak, dacht ik eraan dat die andere vrouw in een auto fabriek werkte en vandaar briefjes voor mij verzon.
"Je bent niet te oud voor mij" sprak zij, "dat was een fout van mij".
Ik lachte weer. Hoe ongelooflijk zou het zijn haar huid nu tegen de mijne te voelen. Ik verlangde ernaar met mijn tong langzaam haar oor te strelen, maar liet hem aan mijn gehemelte plakken.
"Ik zal je naar de tram brengen", bracht ik uit. Ik richtte mij moeizaam van mijn stoel op, alsof ik een zwaar gewicht hief.
We liepen op straat. Over mijn linkerschouder keek ik naar haar. Haar haar was steil, zoals het in Overijssel geweest was, toen we daar samen een week doorgedroomd hadden. Ik legde een arm om haar schouder, maar zij weerde hem af.
"Je bent nu van een ander."
We staken de tramrails over en passeerden stoplichten. Hoe anders liepen wij nu, dan toen wij vanuit het hotel in Keulen naar de trein liepen.
Vreselijk weggeworpen voelde ik mij toen - en nu met een mengeling van mededogen, triomf en onmogelijk verlangen. Zij had haar eer voor mij opzij gezet en toch beloonde ik dit niet.
"Het spijt mij wel", zei ik.
"Wij houden van elkaar."
" Ja" zei ik, "maar wil je weer een LAT-relatie? Met éen telefoontje kan daaraan weer een eind komen."
Zij keek mij aan en ik voelde haar macht weer. Ze zweeg. Ze liet me alleen voelen dat zij naast mij liep en ik draaide mij naar haar toe. We lagen in elkaars armen. Op dat moment voelde ik dat ik nu op een andere manier van haar hield dan vroeger. Wat was er zo anders?
Ik voelde mij bevoorrecht dat ik een jaar van mijn leven zo nabij deze vrouw had mogen leven. Haar worsteling had mogen meemaken, haar strijd om hier in een vreemd land zelfstandig te worden. Ik weet niet of het een vondst van me was, maar ik schoot me ineens te binnen dat haar strijd voor zelfstandigheid bijna het omgekeerde was van mijn verlangen om met haar in gedeelde verantwoordelijkheid te leven. Zij wilde met haar eigen hoofd boven water komen en ik had al die tijd gewild om samen met haar de bodem van de zee te verkennen. En toch hield zij van mij. Zoals ik van haar. Gewoon. Eerlijk, Echt. In een onoplosbaar conflict en desondanks was zij naar mij toe gekomen. Ook al was het dan niet mogelijk om met een auto onze tegenstrijdige verlangens op te lossen, toch waren wij nu bij elkaar in. Ja, in wat? Iets nieuws. Geen gewone liefde zoals vroeger. Geen vriendschap, want wij bleven ieder van onze eigen sekse. Geen gewone liefde, maar een die los van elkaar kan. Een verbondenheid die boven de stad vliegt, als vogels. die alle kanten op zeilen maar elkaar toch weer terugvinden aan vaste stranden.
Wij staken over naar de tramhalte. Hand in hand.
Toen de tram over de rails knarste moest ik denken aan ons begin, toen ik haar kuste bij de open tramdeur en de conducteur mij ons toeriep: "Ik maak het karwei wel voor u af!"
Laat hij het maar doen, dacht ik. Zij is niet van mij. Vijgje is mijn vertrouwde raadsel. Zij kuste mij warm en ik pakte haar bij haar schouders.
"Hoe dan ook" zei ik, "we zien elkaar weer."
|