|
Wat kan ik aan haar schaamtegevoel doen, vroeg ik me af.
Ik wist het al snel: niets. Het enige wat ik kon doen was het aan haar over te laten, hoe graag ik ook iets had willen doen. Want wie verliefd is, is toch al geneigd de aardbol op zijn kop te zetten. Als je haar daardoor krijgen zou.
Maar niets doen is echt iets, overwoog ik.
Ik nam me voor me meer te gaan inzetten voor mijn werk, zodat ik een sterkere positie zou krijgen. Allerlei mogelijke artikelen aan me voorbij gaan, die ik zou kunnen schrijven. Over Turkije en Europa. Over de islam en de schaamte. Over het Midden Oosten en de liefde. Onderwerpen die met haar te maken hadden; iets anders kon ik niet bedenken.
Eerst ging ik mijn dagboek bijhouden.Voorzover de tijd me het toeliet, want ik werkte alweer aan haar scriptie en plaatste, namens haar, kanttekeningen bij de intrigerende vraag of buccolinquale foto's een scherper beeld geven van thermomechanische wortelkanaalvulling wanneer er radiopake contrastvloeistoffen gebruikt worden.
Ja, was mijn antwoord, want de onderzoeken hierover kende ik langzamerhand uit mijn hoofd. Mijn bureau lag ermee bezaaid.
We gingen een paar dagen naar Twente.
Eerst brachten we Mahmud naar een computerkamp. Een ander vakantiekamp ging er bij hem niet in. De eenzame computerprofessor, een beetje onthutst door het scherpe daglicht buiten zijn studio, had een prachtig rood wit sportpak aan en gel in zijn zwarte haar, boven rood witte sportschoenen. We zaten even bij blokhutten waar de whizkids zouden gaan slapen, in afwachting van een toespraakje door een van de studenten die het kamp begeleidden.
Allemaal grote jongens die ook aan computerspelletjes verslaafd waren of net waren afgekickt. De zoon zat met Vijgje en mij apart aan een tafeltje. De anderen zaten in groepjes.Toen Vijgje en ik afscheid namen zag zij hoe een van de jongens bij Mahmud was gaan zitten.
"Een vondst van je". zei ik, "om hem hier een week naar toe te sturen."
Zij glunderde. Eindelijk had zij hem dan toch van zijn apparaat weggelokt. Wat tot nu toe alleen virussen voor elkaar gekregen hadden.
"Is die hut wel regulair?" vroeg zij, in de trein.
"Natuurlijk", blufte ik.
In het bos wandelden we, hand-in-hand, door geen buren beloerd. Maar eigenlijk vertaalden we vooral.
We zaten aan een tafeltje voor het grote raam en zij schreef op fotokopieën van een boek over protheses de Nederlandse vertaling van de Engelse woorden die zij aan mij vroeg. Ik zat niet makkelijk, want ik moest mijn hoofd draaien om met haar mee te kunnen lezen, maar ik genoot er evengoed van samen huiswerk te maken, zoals ik vroeger met een van mijn eerste liefdes gedaan had. Ik speelde met herinneringen, terwijl Vijgje peesde voor haar nieuwe examen.
Wanneer zij schreef bewoog zij haar schrijfhandje met het potlood over haar dunne, fijngelijnde pink, waarmee zij het papier streelde. Wat schattig, dacht ik, zo'n pink. Ik keek naar haar eskimogezicht en vroeg me af wanneer haar voorouders vanuit Azië over de Beringstraat naar Alaska en verder getrokken waren, om tenslotte in Groenland iglo's te gaan bouwen.
|