|
Vijgje en ik hadden een verrukkelijke vakantie in Overijssel. "Wat goed dat jij zo lang kan volhouden", kreunde zij in mijn oor.
De grijze, kwieke hospita verbaasden we door pas om drie uur in de middag aan de ontbijttafel te verschijnen.
Vijgje nog wat later dan ik, omdat zij eerst voor de spiegel haar haar met krultangde. Elk Turks woord uit haar mond onthield ik en schreef ik in mijn dagboek. Ik begreep nu ook dat zij niet knoeide met de Nederlandse grammatika, maar die volgens een oeroud Aziatische recept van haar tong liet komen. Wij zeepten elkaar in. En verdrongen elkaar onder de warme douche. Om haar haar bij elkaar te houden droeg zij een knijpkam van roze plastic.
We zaten in een restaurant. Ik had een krant gekocht, maar zij zou die pas na haar eindexamen gaan lezen, zei ze. Nu had zij daar nog geen tijd voor.
"Wist jij", las ik voor, "dat ze vroeger de vrouwen alle tanden en kiezen uit de mond trokken als ze trouwden, hier vlakbij, in Twente? Een halve eeuw geleden nog maar. Om later geen tandartsenkosten te hoeven maken."
"Oosten van Turkije lijk op", zei Vijgje.
Daar, in Nijverdal, als in een droom, zag ik wat ik voor haar moest doen: in een winkel voor trouwjurken, witte, doorzichtige handschoentjes voor haar kopen en een witte blouse en mocca schoentjes, die haar op mijn schouders nog lichter maakten. We sloegen toe, geholpen door een attente dame met nepnagels. Ook een beha met wit satijnen cups kocht ik.
Terug in datzelfde restaurant 'Bosporus', een Griek die door Turken gedreven bleek te worden, bekende ik haar dat de scheiding van mijn ex nog geen papieren feit was. Nog steeds had ik er tegen op gezien mijn vorige vrouw voorgoed te verliezen. Vijgje trok rimpels over het voorhoofd.
We bestelden schapenvlees en kregen bergen op tafel. Met volle buiken werden we in de nacht door de restauranteigenaar teruggereden, naar onze hospita. Die was al naar bed en Vijgje schudde ons bed nog eens extra lekker op, voordat we tussen de witte lakens samen zwemmen gingen.
Weer in Amsterdam gebeurde er iets onverwachts. Aan de telefoon.
"Ik zag dat je nog steeds brieven van je ex krijgt."
Ik wierp tegen dat ik het meest van haar, Vijgje, hield.
"Bedankt voor je gevoelens. Maar ik wacht van jou geen woorden maar daden", zei ze.
Zij hing op. Snel groetend, voordat ik had kunnen reageren. Ik aarzelde. Als het met Vijgje nu eens minder goed zou gaan? Ik was ook bang haar te verliezen. Tenslotte is het niet netjes om een nieuwe verhouding op te zetten terwijl je de oude nog niet geheel ontbonden hebt.
Ik gaf haar bij mijn volgende bezoek een kopie van een schilderij van een witgejurkte vrouw te paard: met vliegende zwarte manen, zwaaien met een brandende fakkel. "Oorlog" heet het, van Henri Rouseau le Douanier. Zij moest erom lachen. Ik wilde het Mahmud laten zien, maar zijn sombere gezicht weigerde te kijken naar een afbeelding van zijn moeder. Welke dan ook! Hij zou van haar geen computer krijgen en hij beet me toe dat er een betere kwaliteit moeders bestaat. Ik kon me niet inhouden en lachte hard om de puber, die nors over de glanzende gang zijn kamer binnenschoot.
Ik besloot nu toch echt te gaan scheiden. Ik had er lang tegen op gezien, maar zou het nu voor Vijgje doen. Een daad.
Toen ik het haar een paar dagen later vertelde, omhelsde zij mij. Voor mijn bureau. Onze gezichten keken ons in de spiegel er boven aan. "Laten wij elkaar vertrouwen", fluisterde zij. "Jij kunt mij vertrouwen."
Voor mij hoefde die aansporing niet. Ik vertrouwde haar zo wel. Waarom niet?
Zij keek mij aan, op mijn schoot. "Wij blijven tot de dood bij elkaar", zei ze.
Ik tilde haar op en droeg haar op mijn schouders door mijn huiskamer. |