"Heb je nog last van muggen gehad, zoals gisternacht?" vroeg ik.
"Nee, het is gek", antwoordde zij.
"Zij haten mij en slaan voor me op de vlucht. Ik bescherm jou", pochte ik.
Zij lachte innemend en keek naar buiten, waar de zwermen vluchtten in het vale licht.
Ik hoopte dat het gesprek over de muggen een aanleiding voor haar zou zijn iets over haar gevoel voor mij te zeggen. Dat had zij alweer een tijd niet gedaan. "Als ik nou niet jou mijn verhaal gestuurd had, was je dan ook uit jezelf bij me terug ekomen?" vroeg ik. Zij lachte, maar ging handkussend de gang op, naar de douche. "Ik wilde deze dag goed gebruiken", zei ze.
We ontbeten in de smetteloze studiezaal, met dit keer de vijfde van Beethoven. Terwijl de zon op tafel de reepjes mango omstraalde en zij naar me lachte.
Kan het mooier? vroeg ik me af. Ik kon me niet voorstellen dat ik ooit lekkerder, frisser of schoner zou ontbijten en ik wreef in mijn ogen.
Er moest gewerkt worden. Ik trok me terug achter de computer, om een stuk te schrijven over de regeringsplannen voor het zorgstelsel. Want daarover ging Vijgjes managementexamen. Zij las op de bank een glanzend en geïllustreerd boek over kindertanden en kinderpsychologie.
Het was stil in huis. Mahmud lag nog uit te slapen van een spannende nacht van Jedih-gevechten op zijn computer.
Nu en dan wierp ik vanuit mijn ooghoeken een blik naar de bank, maar werkte stug door en liet niet merken hoe blij ik was dat wij nu samen in deze geluidloze zomerzaal aan het werk waren, ieder op onze eigen manier en toch verbonden. Wat ik aan het schrijven was, dat zou zij 's avonds lezen en meenemen naar het examen, misschien zelfs om er daar uit te citeren, als waren het haar eigen woorden. Bij die gedachte werd mijn buik warm.
De telefoon ging. Ik hoorde haar Turks spreken en even later vertelde ze me dat het een Turkse collega van haar was die graag een relatie met haar wilde, maar dat zij er niet voor voelde omdat hij dominant was en onhandig. En dat zij genoegen beleefde aan haar LAT-relatie.
"Wat jammer nou voor hem", zei ik.
Maar later, aan haar computer, dacht ik: waarom heeft zij hem eigenlijk niet geantwoord dat zij voor een ander gekozen had? In plaats van op zijn zwakke kanten te wijzen, had zij toch ook haar voorkeur voor mij kunnen uitspreken?
's Middags, bij de thee, kwam zij naast me zitten in mijn logeerkamer, het balkon. We zaten lekker in de opklapbare tuinstoelen, met kussens in de rug. Weer spraken wij over de zeeman, die haar op de tweede plaats zette en over haar eerste echtgenoot, Tugrul, hoe die, met zijn smalle, gebrilde gezicht, op zijn weg naar het delirium tremens niet te stuiten was. Hij sliep een gat in de dag en stond beschonken te boren.
"Een man moet een vrouw verwennen. Dat deed hij niet meer. En mijn laatste man ook niet. Beetje in het begin, ja. Maar daarna?"
Wat een stommelingen, dacht ik: hadden ze zo'n prachtvrouw, lieten ze haar schieten.
"Heb je de zeeman na jullie scheiding wel goed verteld hoe verkeerd het van hem was dat hij jou zo denigrerend behandelde?"
"Nee, dat wilde ik niet", antwoordde ze. Was dat diplomatie tegenover hem? Vond zij het belangrijker hem te vriend te houden dan haar opgekropte gevoelens uit te spreken? Ik zweeg. Te dicht wilde ik haar niet op de huid zitten.
Zij haalde schaaltjes mango en passievrucht uit de keuken.
We praatten over haar toekomst als tandarts bij een verpleeghuis en welke eisen zij aan haar toekomstige werkkring zou moeten stellen. Na haar eindexamen wilde ze ze haar woning gaan regelen, haar privé-leven regelen en talen gaan studeren, haar praktijk opbouwen en daarna, over drie jaar, zich gaan specialiseren in endodontologie.
"Ik vind het fijn, een studerende vrouw", zei ik.
Zij lachte. "Zulke mannen zijn er niet veel."
|