Het Leeuwenkind
"H.Rousseau - Gitana"
een zwangerschapsroman
van Roel van Duijn(In 1991 verschenen bij uitgeverij Meulenhoff)
Korte inleiding:
Wat gebeurt er als de vrouw haar vriend verstoot zodra zij merkt dat zij in verwachting is? Volgens dit boek kan er dan nog een verrassende ontknoping volgen.
Hier de belangrijkste fragmenten:
Hugo ligt in scheiding en is smoorverliefd op de spirituele Flora. Zij ontloopt hem. Ze is zijn vroegere werkster, uit de tijd dat Hugo nog bij zijn ex was.
Een jaar lang schrijft en belt hij Flora vergeefs. Eindelijk, als hij beweert dat hij niet meer verliefd op haar is, nodigt Flora hem bij zich thuis uit.
Andere personages:
Rhea en Faedo - de jongste kinderen van de alleenstaande Flora
Hector - puberzoon van Flora
Atalanta - de beste vriendin van Flora
Kadmos - een wederzijdse vriend, minnaar van Atalanta
Marha en Maarten - wederzijdse kennissen
Sarafina - de baby van Flora en Hugo
blz 29 - 32
Zij ging wijdbeens op de divan zitten . Hij ernaast. Zij draaide haar schoot uitnodigend in zijn richting en hij ging op zijn knieën zitten om haar te zoenen. Zij wist dat ze, als ze de nacht met hem zou doorbrengen, verkocht zou zijn en toch voelde ze, door haar wimpers naar hem glurend, een branderige buik.
"Ik heb het vroeger wel erg bont gemaakt, hoor," waarschuwde ze.
Maar hij ook, minstens zo bont.
"Ja maar, ik wel érg."
Ze hoorde hem bluffen dat hij ook heel wat vrouwen had gehad en ze liet hem nu voor het laatst het gevaar voelen.
"Goed dan, laten we maar met elkaar naar bed gaan. Dan hebben we dat ook gehad. Maar we zullen geweldig op elkaar afknappen. We zullen elkaar haten!"
Hij hoorde haar luchtig aan en op de klank van haar stem voelde hij zich groeien. "Want alle mannen smaken bitter op het eind."
Hugo glimlachte warm. Betreding op eigen risico, dacht hij.
Hector liet de deur van zijn zolderkamer achter zich dichtvallen en toen waren ze alleen. Er daalde zachte radio muziek neer, gemend met het geluid van een tegen de muur kaatsende pingpongbal. Geen Schubert, maar ook Flora kon dat nu niets meer schelen.
In een kamertje met een erker rook zij, glimmend over zijn geur, aan zijn hemd. Hij dacht dat hij hier gekomen was om gevaren op te ruimen; wel of niet bestaand, wel of geen waarschuwingen. Hij had een opdracht. Om het met deze vrouw te doen, al sinds de droom van lang geleden. Opdracht van iemand: een god. Wie? Afrodite, die van de minnaars? Nee, ruwere types, zoals Hades, uit de onderwereld. Of Bacchus, of, meest waarschijnlijk: Mars.
Voor het eerst was hij die nacht bij haar. Het was na haar waarschuwing op de divan. "Goed, laten we dan maar met elkaar naar bed gaan. Maar we zullen elkaar haten." Zij waren beiden verlegen.
Zij droeg een dikke trui en een wollen rok. Zijn naakte lijf bewoog langzaam. Hij zoende haar oor en zij hield hem zacht vast.
"Gisteren, toen je met je hoed op vertelde dat je er niet van sliep, toen voelde ik zo'n verslavende pijn in mijn buik. En toen ik 's middags in de kantine van de school van Hector werkte zeiden ze dat ik zo afwezig was."
De binnenkant van haar oor voelde aan zijn tong als die van een paprika.
"Ik heb zin om van je te némen," streelde ze.
"Dat mag je," zei hij, "omdat je bij mijn eerste bezoek met je hand mijn arm hebt aangeraakt. Tijdens het voorlezen."
Toen zij was ingeslapen lag hij over haar te waken alsof er een gevaar loerde. "Mammie," hoorde hij haar in haar slaap murmelen.
Nog voor de eerste tram stak zij een kaars aan.
"Ik zei al tegen Atalanta toen je vorige week was wezen eten: Ik heb het geloof ik een beetje van 'm te pakken."
Ze namen de lange mars naar het bed samen door. De aller-allereerste keer dat zij zijn belangstelling gevoeld had was op een ochtend dat ze te vroeg op het werk gekomen was en hij vroeg of ze misschien een boterham wilde; toen had ze geweigerd, bang dat hij haar smakken zou horen. Voor het eerst was ze een beetje van hem gaan houden na afloop van de Sinterklaasmarkt van de school van hun kinderen, toen zij hem in het gewoel naar haar had zien zoeken. "Maar nu voel ik een koorts voor je."
Millimeter voor millimeter betastte hij onder de ruwe kleding haar zachte lijf. Zij zeiden bescheiden dat zij vroeger zulke mooie borsten had, maar dat ze nu gingen hangen.
"Ik vind het fijn dat je geen haren op je lijf hebt, clean, precies zoals ik gehoopt had." Hij liet haar komen, maar hield zich zelf in: ze moest merken dat hij dáárvoor niet bij haar gekomen was. "Don't worry, be happy," zei zij. In haar ivoorwitte nachtkastje lag - met zijn handschrift voorin - het boek dat hij een paar maanden terug bij haar in de brievenbus had gestopt: over de rede en wat haar in de loop der tijd bedreigt.
Die dag wandelden zij met Rhea en vogeljagende Faedo door het Kronenburgpark. Flora wees op prachtige trossen paarsblauwe bloemen: "Die wil ik bij ons huwelijk." In de tropische kas, waar onbeweeglijke rivierschildpadjes met rooddoorlopen schilden stil als stenen hun getuigen waren, vroeg ze wat zijn verjaardag was en beloofde hem de boombladkoekjes die in het café van de tuin werden geserveerd.
Naar koekjes stond zijn mond niet. Eten was er niet bij. Verliefdheid is een hard chemisch proces dat de cellen niet toestaat om meer in zich op te nemen dan de indrukken van háár, zodat ze zich in alle rust kunnen wijden aan het ontstaan van een nieuw persoon. Eigenlijk kon hij daarbij alleen de sinaasappelsap en biergisttabletjes verdragen die zij hem gaf om zijn lichaam te helpen wennen aan haar aanwezigheid. Aangezien hij in die weken ook lezingen moest geven over internationale wisselkoersen werd hij snel magerder dan zij.
blz 36 - 38
"Waarom voelde ik jouw ogen in mijn rug, als ik met anderen danste?" vroeg ze. Hij ontkende.
"Maar het is zo'n claim, daar kan ik niet tegen. Daar had ik bij mijn eerste man ook last van."
Terwijl ze de fietsen op slot zetten bij de dikke linde - aan elkaar vast en samen weer aan die van Hector - bleef hij volhouden dat hij er geen last van had als ze met anderen danste en dat het dansen zelf ook wel beter zou gaan. De straatlantaarn dropte een hard licht op hen, als een bui hagel.
"Ik denk," zei zij met een stem die ineens van heel ver klonk, "dat we het maar beter uit kunnen maken."
"Nee, liefste," zei hij, "dit gaat allemaal voorbij. Tot nu toe is het heel goed gegaan; dit is pas de eerste tegenslag, deze avond."
Zij steunde met haar achterste op een paaltje.
"Ja," zei ze, "ik zie ook wel goede dingen in je, je grote bereidheid voor alles. Zoals toen ik die matrassen op straat zag staan, dat je ze meteen met het fietskarretje voor me ging halen. Maar het gaat niet."
"Maar waarschijnlijk hebben we te hoog gegrepen; dat ik steeds bij je ben is teveel ineens. Misschien is het beter dat ik maar twee nachten in de week bij je kom. We moeten doorzetten."
"Ach, dat is weer zo modern, zo'n idioot LAT-je. Je hebt verkering of je hebt het niet." "Oké, dan zien we elkaar over een jaar wel weer in een koffieshop."
"Nou, laten we maar naar binnen gaan."
"We kunnen beter hier verder praten. Dan horen de kinderen het niet."
"Laten we maar gaan, het is hier koud. Ik denk dat wij bestemd zijn om elkaar een spiegel voor te houden."
Binnen zaten ze op de divan. Flora drong eropaan dat hij in elk geval zijn echtelijk huis waarin hij nu nog apart op de zolder woonde, aan zijn ex-vrouw cadeau zou doen. Want zijzelf had het bij haar scheiding een ramp gevonden dat hij haar met het kind liet zitten, zonder behoorlijke middelen van bestaan. "De materiële kwestie," zei ze plechtig. Hij moest dat voor zijn ex goed afhandelen. Hugo gaf haar gelijk.
"Goed dan, laten we dan maar voorzichtig verder gaan met de verkering."
Mond aan mond sliepen ze in. De lijven naakt en in de volle lengte tegen elkaar aan, de tongen bij elkaar op bezoek. "Ik vind het fijn dat jij je niet zomaar laat wegsturen," fluisterde ze nog, "dat is heerlijk van je. Je bent een echte man."
blz 39 - 42
In haar gezelschap bracht elke dag voor hem de plicht een goede minnaar te zijn. Want sinds de korte ontmoeting op de dag na de droom had hem het gevoel niet losgelaten dat hij iets met haar had dat bijzonder genoeg was om er heel voorzichtig en vol aandacht mee om te gaan. Zij was, vond hij, het met hem corresponderende type vrouw: ouderwets, serieus, eenzaam.
Er waren maanden dat het niet moeilijk leek. Als de eerste trein richting Arnhem langs denderde, eerst in het donker, dan bij kaarsschijnsel, begon hij haar borsten te strelen en zij te fantaseren. "Je hoeft maar een keer te stoten en het vuur is alweer hoog," zei zij. Haar tepels werden van hem nooit schraal, zoals bij vorige vrienden, fluisterde ze met half toegeknepen sluipogen op het krakende hout. Hij haalde voor haar de po bij de kinderkamerdeur vandaan en rook eraan voordat hij hem in de wc uitgoot. Haar grote zoon kwam in pyama klagen dat zijn moeder hem niet meer op tijd wekte; hij kwam nu te laat op school en zij moest ervoor zorgen dat haar wekker afliep. Ook dat bracht geen verbetering. Vroeger gewekt werd alleen het verlangen naar Hugo's lijf en dat kende geen tijd.
Bij het ontbijt schonk zij in haar lichte huiskamer één scheutje meer melk in haar eigen koffie dan die van hem.
"De man minder melk dan de vrouw, dat brengt het evenwicht tussen yin en yang," zei ze. Ze liet niet na er een zelfgebakken boekweitkoekje bij te presenteren.
Hij schreef een briefje aan de school van haar zoon dat Hector helaas door omstandigheden van huiselijke aard vandaag te laat kwam, maar dat het niet meer zou voorkomen. Zij begon daarna aan haar dagelijkse ochtendlezing van heilige teksten. Ze had als hij haar onderbrak een stevig en vrolijk lachje.
Dan maakten ze heerlijke wandelingen. Eens over het strand waarbij ze, terwijl ze met haar zeesterwitte voeten in het water liep, zei dat ze nog nooit zo zalig met iemand gewandeld had. "Maken we een reisje naar Vlieland?" vroeg ze. Of die avond langs de middeleeuwse huizen van de Benedenstad, waar zij de fantastische bouwsels stuk voor stuk bekeken als mogelijke nesten. "Waar gaan wij zonen?" vroeg zij, kussend. En ze vertelde dat ze op het Meditatiegenootschap eerder die avond tijdens de gewijde stilte in slaap gevallen was, moe en vol leven van zoveel nachten van strelingen en kristal schietend gevoos.
Mooi, aanlokkelijk, maar niet modieus was ze. Ze was flink: in haar schouders en billen, die ruim gevormd waren en zacht aanvoelden. Haar optillen ging niet vanzelf. Maar omdat hij ervan uitging dat een man zijn vrouw hoort te kunnen dragen, zweefde zij dagelijks in zijn armen, jonger en leniger dan zij zich sinds lang gevoeld had.
Het eten ging haar goed af. Zij maakte daarbij aanstekelijke plofjes met haar lippen. Hij werd warm als zij iets naar binnen smakte dat hij voor haar had mogen kopen. Op fietstochtjes was dat ordinaire patat, niet met mayonaise maar met iets dat Romeosaus heette; haar ogen glunderden dan boven de halve opening die de sappige geluidjes voortbracht. Later, toen haar zwangerschap allerlei grilligheden dicteerde niet, nee beslist géén moorkoppen maar wel slagroomgebak met cake en liever nog harde maanzaadbolletjes - geen zachte, harde - met roomboter en verse gerookte zalm. Met dat laatste moet je je niet vergissen. Eens bracht hij een blikje zalm voor haar mee, maar dat kreeg hij net niet naar zijn hoofd en hij kon de berispingen pas ongedaan maken toen er na nog een fietstocht lapjes roze, door de visboer schoongemaakte zalm op tafel lagen. Toen genoot ze. Ze hield niet op al haar kinderen en hem aan te moedigen ook te nemen, hoewel hij eigenlijk zijn portie het liefst voor haar bewaarde om het opgetogen geschrans zolang mogelijk tegenover zich te hebben. Zo was het ook op de ochtend van haar verjaardag, toen haar zoon en hij de ochtendtafel versierd hadden met haar favoriete etenswaar. In het kaarslicht zag hij hoe zij met het spuug tussen haar lippen hun zingen in zich opnam. Het leek prachtig. Ze vond dat sinds hij bij haar woonde alles gesmeerd ging en dat ze ervan opkeek hoe goed ze met elkaar konden vrijen. Terwijl zij pompoensoep kookte en pizza's in de oven had stonden ze in de keuken kindernamen te verzinnen.
Drie kinderen had zij al. Hector, zijn broertje Faedo en het kleine meisje Rhea. Flora zag hoe hij de kinderen in het park leerde bomen klimmen en hoe zij nieuwsgierig naar zijn voorlezende mannenstem luisterden. Faedo van zes werd nu wel eens door hem van school gehaald, hoewel hij aan zijn moeder de voorkeur gaf. Alleen de vader van dit kind was nog achter het gordijn op het toneel. Van de overige twee vaders was de een, hoorde hij, geëmigreerd en de andere raadselachtig verdwenen. Over dat laatste sprak Flora met zorg vanwege, raadde hij, toegedekte pijn. Drie was niet genoeg, vond zij, want vier was het getal van huwelijk en recht. Hij nam de drie kinderen er zonder aarzeling bij - ze hoorden toch bij haar? - en een vierde zou mooi zijn om de verhouding tussen Flora en hem verjaardagen te laten vieren.
Hugo verhuist en neemt bij Flora zijn intrek.
blz 62 - 63
Zij voelde dat het kind moest komen , maar dat het wel eens zo kon zijn dat er van hogerhand een spel met hen werd gespeeld.
"Het moet eigenlijk zo gaan," fluisterde zij hem voor het keukenraam toe, "dat wij het nog niet willen, maar dat we vanuit de sferen waar de ongeboren zielen wonen door het kind verrast worden."
Ze gooide haar kop in de nek en luisterde gespannen, als een wolvin die de oren spits om geluiden op te vangen van een tussen de bomen verdwaald jong, of haar vanuit de sferen een boodschap bereiken zou; meestal wist zij zich, als moeder, daarvoor wel op de juiste wijze open te stellen. Hij keek ernaar met een vertedering die hem niet toestond iets anders te doen dan verrukt en opgewonden het engelenwit van haar ogen in zich op te nemen. "En zo zal het gaan," gaf zij zacht door.
Hij drukte zich tegen haar aan en zag, met zijn tanden in haar nek, de rij blinkende pannen, de kruidenpotjes daaronder, de groente en het fruit die in manden op de onderste plank waren uitgestald, het grote bestek in verzilverde potten ernaast en - elke centimeter was benut - de roerzeef, de notenmolen en de sinaasappelpers in de kleine ruimte die overschoot tussen de onderste plank en de ijskast, en het drong tot hem door dat het vertrek niet ruim in meters was maar wel in mogelijkheden: als een cockpit zo minutieus ingericht.
Om een door mensen ongewilde, door de sferen gewilde, verrassende zwangerschap te verzekeren is maar één methode geschikt en dat is de telmethode. Flora las voor uit een boekje over natuurlijke, periodieke onthouding, geschikt voor vrouwen met een regelmatige cyclus en voor alle andere vrouwen die graag in verwachting raken. Zij tekende in haar agenda aan wanneer Hugo wel en niet mocht klaarkomen en hij deed er graag aan mee. Nauwgezet deed zij dat, met een veiligheidsmarge van een paar dagen: de harde methode.
"Want," zei Flora, "het moet niet te snel gaan. Als ik nu zwanger word, dan zal het een ramp voor onze relatie zijn."
"Hoezo?" vroeg hij. Zonder het antwoord tot zich te laten doordringen, want al zou het kind wat vroeger komen dan gepland: zij wilde het toch en zij hield toch van hem? En hij wist niets dan dat hij sinds zijn allereerste droom over Flora dagelijks meer in haar was gaan zien. Zo hadden de goden het gewild: Mars, Demeter, Afrodite, Zeus en nog wat tuig.
blz 68 - 71
Ze lachte trots omdat ze de kamer anders had ingericht . De divan stond nu voor het raam, niet meer langs de muur, en er lag een melkwitte sprei over. De ronde thonetstoelen stonden waar eerst de divan stond, aan weerszijden van nieuwe bloemen. De muren waren nog blanker en leger, want ook de afbeeldingen van haar ouders ontbraken nu. Er was niets, niets meer aan de muren wat haar nog aan het verleden kon doen denken.
Tevreden mijmerend stond zij midden in de kamer. Met een trui over een blouse, die weer over haar rok viel: de werkkleding van een 'mediterende huisvrouw', zoals zij zichzelf omschreef. Hij kuste haar.
"Ik voel me zo vreemd," zei ze.
Vanwege het genestel en omdat ze ook over tijd was, vroeg hij haar of ze misschien zwanger was.
"Ja," dacht zij, "ik heb scheuten in mijn borsten."
Hij streelde haar en liep een paar passen.
"Wat leuk," zei hij. Hij kleedde zich uit en liep naakt naar de klerenkast om een pyjamahemdje te pakken. Hij opende de grote kast van geloogd vurehout en de stapels truien, netjes opgevouwen, de gestreken blouses, de geplooide rokken aan knaapjes en de broeken met de verse vouw, de als nieuwe tennisballen in een rek opgerolde witte en kleurige sokken, de katoenen hemdjes - links zonder en rechts met mouw - verwelkomden het goede nieuws. Het waren de natuurstoffen, geurige kleren waarin en waaruit ze zo lekker vreeën en hij voelde zich zelfverzekerd.
"Zo vreemd," herhaalde ze verzonken, "ik ben nu zo ongevoelig voor je." In de keuken klonk gepruttel van het overkoken van Driejarenthee.
Die nacht legde hij voor het eerst zijn hand op de nieuweling in haar onderbuik. Met z'n drieën lagen ze onder de wollen dekens, in het lage nest. Twee van het vrouwelijk geslacht - wist zij zeker en hij gokte mee - en één van het tegengestelde.
De volgende ochtend kwam weer met treinmuziek en genot in bed. "Wat heerlijk toch dat ik niet hoef te denken: waar is die leuke, zwangere mevrouw van gisteravond gebleven," zei hij.
Ze wandelden op de Veluwe tussen hoge beuken, met aan de voet dorpen van paddestoelen waar zij boterhammen met sesampasta aten. Er flitste een ree. In de herfstzon schopte Faedo, Rhea en Hugo elkaar de bal toe. "Wij zijn twee NEC-voetballers, hè papa?" zei Faedo. Flora zat te smakken en vertelde dat ze lang geleden hier fietstochtjes met de familie had gemaakt. In de trein terug merkte zij op dat het leuk zou zijn als ze na deze wandeling nu ergens konden aanschuiven om te eten. Hij beaamde het, zonder een voorstel, gladde beukennootjes voor haar en de kinderen pellend.
Zij keek hem aan met een prettige glimlach en zei: "Nu vind ik je toch ineens zó afstotelijk."
Uitleg gaf ze niet. Was het geen mooie dag geweest? Hij keek aangeslagen uit het raam en in de stad bleef hij achter haar fietsen. Het ging door zijn kop dat zij vaag excuserend had gezegd dat ze ook wel begreep dat als iemand zoiets tegen je zei, je op het idee kon komen om kwaad je biezen te pakken en dat zij blij was dat hij niet zo was.
"Zullen we paling kopen?" vroeg ze toen ze langs de vistent aan de Lange Hezelstraat kwamen. Hij wilde niet.
Thuis trok hij zich terug in zijn kamertje. Hij hoorde haar in de keuken. Zij verscheen in de deuropening.
"Ik heb ook wel eens behoefte aan een minnaar die een glas wijn voor me inschenkt," zei ze.
Is dat alles, dacht hij, en kocht toch maar paling en patat (voor alle zekerheid ook dat laatste) voor haar. Toen hij ermee boven kwam vertelde hij dat hij met de patat gevallen was omdat hij in het donker over een op de grond liggend hek was gestruikeld. "Echt iets voor jou," zei ze. "Jij richt je aandacht niet."
De paling legde zij op toostjes waarop ze eerst boter smeerde. Wat hem hinderde was dat haar aandacht zich niet meer losmaakte van het eten; hem bekroop de wrevel dat hij haar haar zin had gegeven nadat zij hem glimlachend had beledigd. Maar misschien is het een zwangerschapsverschijnsel, vergoelijkte hij. Haar kaken kauwden geconcentreerd op de vis, de mond maakte de bekende geluidjes, zich niet sluitend. Hij genoot er niet zo van als anders. Hij zweeg, bang te mishagen en er tegelijk tegen vechtend, en met een schaamte dat hij het toch, ondanks de beledigingen, niet had opgebracht haar te weigeren. Zij zag hem naar de piano lopen en twee akkoorden spelen, zijn hoofd in zijn handen bergen en weer naar een van de stoelen zwalken.
Hij schonk haar wijn in en zag haar daarna vroeg naar bed vertrekken. Om lekker vrij te slapen. En dat verzocht zij hem ook te doen als hij naar bed zou gaan.
Hij keek de lege kamer rond. De losse lichtbol op de grond wierp vanachter het trappenrond de schaduwen van een ronde spijlenstoel en de varen op het telefoontafeltje, als grillige dinosaurussen uitvergroot, op het als een arena gespannen plafond van de opgeruimde kamer. Hij had een wapen nodig en legde zijn dagboek op tafel, op zoek naar een antwoord op de vraag wat de ware aard was van de afstotingskracht die zich tegen hem richtte, nog zonder een idee van de wetmatigheden erachter.
Toen hij naast haar kroop lette hij erop dat hij haar niet zou aanraken. Hoe groot is de aantrekkingskracht van een net-zwangere vrouw op de man? Het was er een van een zware elektromagneet en hij moest zijn vingers tot vuisten ballen om haar niet te strelen; krampachtig hield hij zich zijn zesde gebod voor de goede minnaar voor: denk niet altijd aan haar en leid je geest af en toe af. Met de rug naar haar toe, met een aardspleet tussen hen in, sliep hij in. De IJstijd was begonnen.
blz 77 - 80
"Waarom ontwijk je m'n zoenen?" vroeg hij op een dag toen ze voor een weekend met het Meditatiegenootschap wegging.
"Ach," antwoordde ze met ogen opgeslagen naar een lichtende spleet tussen de wolken, "we moeten meer rijst gaan eten. Dan gaat het beter tussen ons."
Hugo kauwde op zijn tong. Hoe zou zo'n aards product haar lippen vaker naar de zijne kunnen brengen? Aan de andere kant scheen deze vrouw te gehoorzamen aan vergeten wetten, uit een voorbij tijdperk. Die hij niet en zij wel doorzag en die een verandering konden oproepen die hem nu nog onduidelijk was. Hij herinnerde zich in een zuidelijk land bruidskinderen rijstkorrels te hebben zien gooien naar het bruidspaar, en als nu voor Flora het oorspronkelijke verband tussen rijst en seksualiteit zonneklaar was, dan moest hij met zijn beperkte intellectuelenhersenen dat niet bekrassen. "Ja," zei hij toch nog niet volmondig, "dat is lekker."
Hoe zuiverend de macrobiotische voeding ook is, de nachten kwamen dat zij hun bed als een kooi ging voelen. "Vind je het erg als ik eens een paar nachten apart ga slapen?" vroeg ze . "Dan gaat het daarna weer goed tussen ons." Ze legde een matras tussen de bedden van hun kinderen. 's Ochtends vroeg hoorde hij, alleen, de trein voorbij gaan. Wat eens de begeleidingsmuziek was geweest voor kussen en krabben, was nu het gejank bij een schrale huid. Die huid deed pijn zonder haar aanrakingen. De kaars op het bankje naast het bed, eens het licht voor de heilige boeken, werd niet meer aangestoken.
Hij klampte zijn handen vast aan het kapokmatras dat ze samen op straat hadden gevonden. "Ik moet dit uithouden," herhaalde hij. "Wij moeten dit overleven." Hij overtuigde zich ervan dat hij nog stijf kon worden. Hij ademde. Hij voelde zich een kind dat plotseling wees geworden is. Om half zes stond hij op en stommelde het trapje van het beddenkamertje af, naar buiten.
's Avonds had Flora hem weer aan tafel. "Je moet de sliertjes van de je spaghetti niet snijden," zei ze. "Wat ruik ik toch uit je mond?" Tot hij met zijn hand op tafel sloeg en de kinderen geschrokken naar hem opkeken.
"Ik doe toch niets," zei zij, als een kind tegen een boze vader. "Ik zit hier rustig."
Hij was getergd.
"Zo," zei ze na het eten, alsof ze tien jaar getrouwd waren, "het zit er weer op."
Een kennis van haar belde op om te vertellen dat ze bevallen was, maar dat zij de vader onderweg was kwijtgeraakt.
"Een vrouw moet het aankunnen om vóór het kind en tegen de man te kiezen," was Flora's commentaar.
"Maar waarom heb ik hem eigenlijk verstoten?"vroeg de ander. Ik vraag me ook weleens af of ik dat niet als gevolg van bepaalde dingen van vroeger heb gedaan."
"Je moet niet analyseren maar mediteren."
Hugo nam ongerust een moutstroopwafel, maar mengde zich er niet in. Het boek Het gezinsleven in het dierenrijk dat hij later op de boekenmarkt kocht, vermeldde dat het bij de bidsprinkhanen en sommige soorten vliegen zo is dat na het paren het mannetje tot voedsel dient voor het vrouwtje. Goed voor de eitjes: kan zij beter baren. Ervaren mannetjes weten soms de dans te ontspringen door het vrouwtje een cadeau te geven op het moment dat haar agressie ontwaakt. Een mooi cadeau, een zorgvuldig verpakt insect, of soms alleen maar een veelbelovende verpakking die voor de kaken van het vrouwtje gegooid wordt op het moment dat het mannetje nog in haar steekt. Nog even maakt hij van de gelegenheid gebruik - van achteren - en verdwijnt. Als het vrouwtje eindelijk tot de ontdekking komt dat het cadeau mooier leek dan het is, heeft het mannetje het er al levend afgebracht.
Maar hij had niet naar haar waarschuwingen geluisterd en begreep het niet toen hij haar op een ochtend, nog in bed, tegen hem hoorde zeggen dat zijn adem stonk.
Het was toen zij de eerste ochtendmisselijkheid had.
"Je hebt een rare kop."
Toen begreep hij het nog niet.
"Je lacht duivelachtig, met je puntige wenkbrauwen."
Nog maakte hij zich niet uit de voeten.
"Je bent niks."
Hij dacht dat hij haar nog kon uitleggen dat samenleven niet altijd makkelijk is, dat zwangerschap hormonale veranderingen teweegbrengt en dat als zij klachten over hem had hij natuurlijk bereid was daaraan iets te doen. Hij poetste zijn tanden In plaats van erop te letten dat zijn vrouwtjesbidsprinkhaan haar kaken opende en haar poten kromde voor de aanslag.
blz 89 - 92
Tegen Kerstmis, toen de IJstijd gevorderd was , oefende hij zich om voor haar een cleane god te zijn die ideaal Schubert speelt en uit zijn hoofd foutloos de Upanishaden citeert, een maatpak draagt, vloeiend Sanskrit spreekt, goed geld verdient, en steeds de juiste seksuele weg vindt. Een vrouw als zij had het recht om dat van haar minnaar te vragen.
"Je stinkt," zei ze desondanks.
"Tat tvam asi," antwoordde hij, oftewel: dat zijt gij.
"Kan wel zijn, maar het kind is van mij."
"Hoe bedoel je?"
Haar ogen stonden op springen, alsof hij dynamiet in haar buik gestopt had. "Het kind is van mij."
"Zie je ertegenop om ons kind te delen?"
"Ja, ik wil niet dat jij, omdat jij de vader bent, beslissingen kunt nemen over het kind. Dat doe ík."
Voor de nacht poetste hij niet alleen zijn tanden maar spoelde ook met een biologisch kruidenconcentraat dat oplost in lauw water en de mond een adem van pepermunt schenkt. Onzichtbaar voor haar smokkelde hij bovendien nog een klein witporseleinen potje met een dekseltje, gevuld met mondwater, naar het lage bed, waar hij het in een geheime holte tussen het hout - die alleen de timmerman kende - borg. Zodra hij de eerste trein hoorde, nam hij er geruisloos een paar slokjes van, ervoor wakend dat zij het niet zou horen wanneer zij uit haar staat van nachtelijke slaap zou overgaan in die van de - zoals Gurdijef zegt - dagslaap: waarin de mens in deze fase nu eenmaal verkeert.
Zij lag afgewend, maar draaide zich met een geluidje van haar mond op de rug. Het was een van hun laatste gezamenlijke nachten.
"Hallo schat," zei hij, "heb je lekker geslapen?"
"Ik ben kotsmisselijk."
"En heb je ook niet lekker geslapen?"
"Nee. En je zou geen schat zeggen."
"Heb je gedroomd?"
"Je hebt weer gesnurkt. Ik heb nooit een man willen hebben die snurkt."
Ik tastte met zijn hand op haar onderbuik of hij het kind de vader kon laten voelen. Het zou volgens Flora niet lang meer duren voordat de ziel ging indalen.
"Je moet geen kaas meer eten," stelde zij, "dan gaat het snurken over." Hij beschreef kringen op haar buik en probeerde haar borsten.
"Vroeger, als je me opbelde," gaf ze over haar schouder kijkend toe, "legde je dan 's je hand op je pik?" "Nee. Dan sloeg ik een kruisje."
Ze draaide zich grinnikend naar hem toe en legde een arm om zijn hals. "Je ruikt lekker," zei ze. Hij likte haar lippen en voelde haar natte tong op de zijne.
"Toch is zo'n mondwatertje niet voldoende voor jou," merkte ze op. "Want nu stink je alweer."
"Ik geloof het niet. Op het Instituut ruiken ze niks."
"Toch is het zo. Het komt ergens vandaan."
"Misschien uit m'n kaak? Daar ben ik geopereerd."
"Nee, ik denk uit je buik. Uit de diepte. Je moet een dieet gaan volgen en meer aan sport doen."
"Ik ren zondags van hier naar mijn kinderen."
"Dat is niet voldoende. Je moet boksen of schermen! Je moet daar spullen voor aanschaffen. Sportschoenen. Officieel les nemen. Elke week. Want het komt uit je ingewanden."
Zou zij niet door haar zintuigen bedrogen kunnen worden, zoals vaker voorkomt bij zwangere vrouwen?
"Nee, je boeken stinken ook. Ze moeten uit dit kamertje."
Hij staarde naar de nerven van de plank waarmee hij de elektriciteitsdraad boven het bed had weggetimmerd.
Ze gingen aan de ontbijttafel. Hij poetste eerst nog zijn tanden. Faedo wilde dat Hugo naast hem kwam zitten en zei: "Wij hebben allebei een riem. Twee mannen, hè?" Flora hoorde het niet en vroeg Hugo of ze even de kikkererwtenpâté mocht.
"Ja schat."
"Maar nu ruik ik het toch echt!" riep Flora uit. "Jij niet, Hector?"
Toen wist hij het.
Wat zij rook was zijn verliefdheid. Die irriteerde haar. Wat zij zonder het te zeggen van hem vroeg, was meer dan Prarabdha aan haar koning gevraagd had, meer nog dan het offer van de geest: of hij zijn verliefdheid wilde opgeven. Hugo kromp achter zijn droge boterham in elkaar. Die stinkende verliefdheid, beseft hij, kwam uit zijn hart. Zou hij die met een dieet of sport kunnen verwijderen? Onthechting was, anders dan voor de echtgenoot van Prarabdha, onmogelijk. Zelfs al zou hij nu weggaan en haar nooit meer zien. Daar lag zijn grens als minnaar.
Hij voelde met zijn tong aan zijn lippen en proefde dat hij van de stank niet meer kon loskomen. Alleen een masker dragen was nog denkbaar. Maar de tijd om haar op te bellen en te zeggen: "Ik ben niet meer verliefd op je," was voorbij.
Hij vroeg nog om raad aan Hector, die hem probeerde te troosten. "Zulke buien heeft ze nu eenmaal. Je moet het zien als een proces."
Met een envelop voor zijn drakenkop, waarin hij gaten voor zijn ogen had gescheurd, sprak hij de volgende dag tegen haar. Ze had er maar een flauw lachje voor over. "Ik heb trek in een krabslaatje," zei ze.
blz 96 - 100
Zo vertrokken ze naar haar ouders . "Wat ben je stil," zei ze op de fiets. Ze had gelijk. Hij dacht aan de kerstnacht die ze niet samen met hem in één bed had willen doorbrengen. "Eigenlijk ken ik je voorouders niet," had ze gegriezeld. "En je transpireert vreemd." Hij piekerde erover hoe hij die transpiratie kwijt kon raken. Geen thee en koffie meer drinken? Wel hadden ze nog even gevreeën op het matras onder de kerstboom, maar daarin had hij van haar kant iets mechanisch gevoeld, wat hem op een afstand had gehouden. En waarom had zij hem vanochtend geweigerd te vertellen wat zij 's nachts had gedroomd?
Een herdershond vloog tegen hem op. Haar vader en moeder keken hem gastvrij en nieuwsgierig aan. Daar was nu de man die bij hun sinds lang alleen wonende dochter was ingetrokken. Flora overhandigde hun met een glinsterend vertrouwelijk lachje het kerststuk en de cyclaam, maar stelde hem niet voor en ging in de huiskamer diagonaal van hem af zitten. Een bruin pluche kleedje lag dwars tussen hen in over het salontafeltje. Haar moeder wilde hem vertellen over de geboorte van zijn vriendin en wees naar een zijdeur, waarvan de hoeken van het matglazen raam werden gesierd door kunstsneeuw.
Flora kapte haar af. "Ja hoor, dat weten we nu wel."
Zijn gebakje klemde als zoete lijm Hugo's kaken aan elkaar.
Haar vader was onlangs als vissersknecht uitgevaren om in het IJsselmeer een reusachtige hoeveelheid paling te helpen vangen. Ook het renteloze geld en de verhoudingen op het Instituut werden als gesprekstof toegestaan.
De vader kondigde aan dat hij koffie ging zetten. Zijn echtgenote, die een geopereerde heup had, bleef met een verontschuldigend lachje zitten.
Hugo bood zijn hulp aan.
"Ga jij maar mee," moedigde zijn vriendin hem aan. De moeders bleven met de kinderen achter, de vaders gingen de keuken in. De hond jankte achter de deur maar mocht er vanwege oma's heup niet in.
"Neem me niet kwalijk," zei haar vader tegen hem, "jij bent historicus en econoom, maar ik ben niks." Op het puntje van zijn neus, boven de smalle bovenlip, was een putje als van een weggehaald wratje zichtbaar. Het beest blafte om eten.
"Hoe bedoelt u?" vroeg hij. "U bent toch niets minder dan de vader van Flora?" Toen realiseerde hij zich dat zijn vriendin dezelfde opmerking tegen hém had gemaakt, een paar dagen terug.
"Niks," zei de oude man vriendelijk, "nee hoor, ik ben echt niks." Hij sneed een mals broodje open om er een dot leverworst in te proppen.
Hugo wilde iets van zich afschudden toen hij de kamer weer binnenkwam.
"Dank je, papa," zei Flora gedachteloos toen ze van het presenteerblaadje dat Hugo haar voorhield een croissant nam.
Wat smaakt die koffie bitter, peinsde zij.
Hugo vroeg zich onbehaaglijk af of hij op de een of andere manier niet verwisseld werd met haar vader en die vraag hield hem nog bezig toen het kerstgezin weer buiten liep.
"Dit kan toch niet," zei hij, "Dit bezoek was een raar toneelspel. Ik kreeg er kippevel van."
De zonnestralen gingen over de daken van de vrijstaande huizen en de coniferen in de voortuinen; de vrieslucht was wolkeloos.
"Je hebt gelijk," antwoordde zij. "Blijkbaar houd ik niet van je. Ik maak het uit."
"Hoe bedoel je?"
"Het is uit."
"Hè?"
"Het is uit."
"Ja, maar."
"Nee. Het is uit."
"Maar daarover kunnen we toch praten? Je bent net zwanger!"
"Nee, het is uit."
"Toe nou."
"Het is uit. Op is op."
Hij tilde Faedo, hem tevergeefs tot stilte manend, op zijn schouders en keek zijn vriendin niet-begrijpend aan.
"De goden staan het niet langer toe," verklaarde ze beslist.
"Dat kan toch niet zomaar ineens?"
"De waarheid verloochent zich niet. Het is uit."
Hij wilde er dan vanwege de kinderen op een later moment over praten. Hector stond met zijn rug naar hen toe, geïnteresseerd in een reclame voor walkmans. Rhea speelde in het gras dat zij pompoensoep maakte.
"Je kunt niets opeisen. Ik wijs je af."
Zou het niet de moeite waard zijn het nog eens te proberen?
"Het is uit."
Hij legde zijn hand op haar schouder maar zij verstarde.
"Niet aanraken!" riep ze.
"Gisterenavond hebben we nog gevreeën."
"Niet aanraken! Afblijven!"
Haar gezicht was wit en korrelig als cocaïne.
De zon wierp een scherp licht op haar wijd geopende ogen en hij voelde een stok in zijn lichaam die stak tot in zijn mond. In de treincoupé begroef zij haar hoofd in haar armen, naar het raam geleund. Hector legde een hand op haar knie maar zij bewoog niet. Scherpe tandjes vraten in Hugo en hij zag een foto van haar als kind voor zich: haar mooiste foto, had zij gezegd, en hoe oud was zij geweest? Twee.
De conducteur tikte hem aan. Terwijl hij de kaartjes toonde overwoog hij welke wapens hij nog had om zichzelf en hun jong te verdedigen.
Officieel leefde zij toen nog in dagen van Proberen. Voorzichtig nog een proberen, ondanks dat het uit was.
Op een avond stond zij opnieuw voorovergebogen voor de spiegel haar haar te borstelen, zich klaarmakend voor het Meditatiegenootschap. Zij droeg een rode fluwelen blouse die Hugo nog niet eerder had gezien, en een grijze plooirok die hem jaloers maakte omdat hij haar al vaker had gevraagd die eens te dragen waar hij bij was. Hij merkte op dat zij mooi was, maar zij ontkende het.
Doe een stap naar me toe, dacht hij. Ook al wil je voor mij niet mooi zijn, ik zou zo vreselijk graag door je gestreeld worden, dat zou zo goed zijn voor mijn huid. De laatste keer dat zij dat gedaan had was toen hij de kerstboom optuigde en zij van achteren haar vingers over zijn schouders liet gaan, even maar, omdat de schoongewassen Rhea haar eerste kerstbal liet stukvallen. Hij liep naar de piano en speelde Chopin.
"Wie heeft dat gecomponeerd?"
"Schubert," loog hij.
"Naar melodietje," zei ze.
Ze daalde de trap af en hij hoorde haar op straat nog aan het fietsslot morrelen.
Met een houtje tussen zijn tanden liep hij de kamer op en neer en schrok voor haar boekenplanken. De Kamasutra, hun liefdesboek in de wittebroodsweken, ontbrak. Het was niet meer te vinden. Uitgeleend? Aan wie? Aan een vreemde minnaar? Voor wie zij de rode blouse uit de kast had gehaald? Vanaf dat alarm zat hij 's avonds aan de telefoon, meestal op het Instituut; op zoek naar hulptroepen, die wel aanrukten maar evenals hij voor een muur stonden. Die avond sliep hij alleen in, naalden in zijn vel.
blz 104 - 107
De fietstocht terug riep volgens hem de herinnering op aan de mooie fietstochten in het begin van de 'wittebroodsweken' - dat woord had hij van haar overgenomen. Zijn zware voeten herinnerden zich hun vorige fietstochtje naar het bootje, een paar weken terug, toen zij opgewekt gepraat had over de tochtjes die ze in de toekomst met de baby naar de Ooypolder konden maken. Maar waren die weken en die tochtjes vroeger eigenlijk wel zo leuk geweest, vroeg zij zich nu af. Het motregende. Onder een kale boom langs de Waal schuilde met de benen in een kist een zwerfster.
"Leuk tochtje," zei ze mismoedig toen ze de fietsen bij huis weer vastzetten, kettingen om elkaars frames. Hij scheen het nog te geloven ook. "Ja, vond je?" Het ergste was dat het haar pas toen te binnen schoot dat Rhea die middag een uitnodiging had voor een verjaardagsfeestje van een kind van het peuterklasje, van het Meditatiegenootschap nog wel. Als hij ziet zo aan haar gekleefd had was het haar nooit door het hoofd gegaan: straf voor haar eigen zwakheid; had ze hem maar niet in huis moeten halen.
's Avonds na het eten lagen de kinderen vroeg bij Brahman en het dromenetertje. Hector was uit logeren bij Elektra en Hugo dacht dat het een mooi weekend voor hen zou kunnen zijn, zo rustig in huis. Zij zag hem in de spiegel naar haar rug staren, met stekende ogen die beslag legden op haar vrijheid. Ze liet weten dat ze vroeg naar bed wou.
"Jammer." Zei hij, "ik zou liever een romantische avond willen."
"Ja, maar ja. Zit er niet in, hè?"
Hij stond op en blufte dat hij dan zou vertrekken. Nog liever onder een brug slapen dan in zo'n stemming bij haar blijven. Ze legde hem nog geduldig uit dat dat niet goed was, maar hij stopte scheerapparaat en schoon overhemd in zijn tas - daar kwamen kreukels van, moest ze opnieuw strijken - en begon haar dweperig te kussen. Hij deed het zeker om haar uit te proberen. Hij was toch zo afhankelijk van haar - had ze maar een zelfstandige onafhankelijke man, zoals ze vroeger gewend was! - ze zou maar met haar vingers hoeven te knippen of hij zou weer terug zijn. Als hij écht weg zou gaan zou dat zijn voordelen hebben: ruimte, adem. Vervelend misschien ook: weer een mislukking. Ze beantwoordde zijn afscheidswoorden niet en keek weg: als hij dan toch wegging. Het deed haar denken aan het vertrek van Henk, drie jaar geleden toen Rhea in haar buik zat. Maar die was wel wat knapper en daar had ze om moeten huilen, lang en diep. Maar hoelang duurde het voordat er weer op de deur werd geklopt en Hugo weer voor haar neus stond? Nog geen uur. Hij had zich op het Instituut aan de telefoon laten bepraten door haar om toch maar te blijven, omdat dat zogenaamd beter was voor de liefde en voor het kind. Zij was al in pyjama en kon tenminste nog vrij gaan slapen in het bed van Hector die uit logeren was. Zelfs weglopen kon die vent van haar niet eens; belachelijk.
Ondanks de druppeltjes bleef de misselijkheid. En het kerstbezoek aan haar ouders dat op niets uitliep maakte hem duidelijk dat er wel iets zat in de voorspelling dat een snelle zwangerschap een ramp voor de relatie zou zijn. Ook wilde ze hem er niet bij hebben als ze zou bevallen: te intiem.
"Bezorg andere mensen geen overlast," zei ze. "Blijf." Toen het hem ondraaglijk werd wilde hij op een avond afscheid nemen, maar zij wilde hem ook als afscheid niet kussen, haar hoofd in verstarring afwendend. Hij kon haar nu toch niet in de steek laten, sprak Martha, want als haar bui over zou zijn zou ze het zo voelen. "Wie is daar?" hoorde hij haar sneeuwwitjesstem achter de deur toen hij er weer stond. "Ik ben terug. Ik voel me niet vrij tegenover je om weg te gaan."
Het bracht geen opluchting of verzoening. Hij zocht een oude vriend op van hem en van haar: Kadmos. Die meende een vast patroon van aantrekking en afstoting, van verliefdheid, zwangerschap en vadermoord bij haar te zien.
"Waarom heb jij me eigenlijk niet verteld dat je de vader van Rhea het leven zo zuur gemaakt hebt dat hij dáárom weggegaan is?" vroeg hij, terwijl zij uitgeteld op de divan lag.
"O, weet je dat ook weer. Je hoort mijn vrienden uit!"
"Ik moet toch begrijpen in welk bizar sprookje ik zit?"
"Moet je zelf niet eens naar de psychiater?" Toen rende ze naar de wc, vanwaar Hugo vergeefse kotsgeluiden hoorde.
Grijs keerde ze terug. "De piano," streelde ze de zwarte druiventrossen in het houtsnijwerk, "mag hier wel blijven. Nou nee, eigenlijk moet hij ook weg; ik kan er niet meer tegen." Ze rilde.
In zijn dagboek, bij het raam, zocht hij naar de patronen bij zichzelf. Waarom had hij zo beslist voor Flora gekozen? Hij herinnerde zich de afwijzing van zijn moeder toen hij als jongetje zich eens bij het voetballen piemelnaakt had uitgekleed. Het patroon van degene die afwijzing zoekt, schreef hij, grijpt in het patroon van degen die iets te wreken heeft.
Ze weigerde met hem te graven. "Ik vraag je niets. Dan mag je ook niet op mijn terrein komen."
"Ga daar weg," zei Atalanta. "Snel, het wordt oorlog."
Voorlopig vond hij vier nachten uit logeren voldoende. Een goede minnaar gaat niet op de vlucht maar lost de problemen op, meende hij, en klemde zich vast aan en motto dat ooit gewerkt had: alles pikken en op handen en voeten naar haar toe kruipen. Maar dat dateerde van voor de IJstijd, toen andere krachten heersten. Op straat knalden de eerste rotjes. De boze geesten bleven.
blz 108 - 111
Diezelfde avond kwam hij thuis . Zij stond somber met een lepel in de soep te roeren. Rhea zat op de wasmachine en maakte met haar voeten schopbewegingen naar hem. Hij vroeg zijn vriendin hoe het ging.
"Als ik je jas zie hangen aan de kapstok schrik ik al."
"Je moet ook beter je best doen voor onze relatie."
"Je kunt beter op een kamer gaan wonen, we blijven goede vrienden."
"We kunnen toch ook doorzetten? Je bent in verwachting."
"Ik wil niet meer."
Dat was het moment waarop hij was voorbereid. 's Nachts had hij zich in zijn eenzame bed voorgenomen om dit keer zo autoritair op te treden als hij maar kon. Al haar aanmerkingen waren hem door het hoofd gegaan en hij kon niets meer bedenken dan dat zij een vent voor zich wilde zien en niet, zoals ze eens van hem gezegd had, een zacht ei.
"Je hebt niets te willen," kookte hij. "Ik ben hier de baas."
"Maar je walst gewoon over me heen!" zei ze. Door de geur van de soep heen rook ze rotting die maar van één persoon afkomstig kon zijn. "Ik ben hier de baas," hoorde zij terwijl haar handen werden vastgegrepen. Bokkepoten waren het, die ze in de hoek van haar keukentje voelde.
"Als je niet oppast krijg je een pak op je billen van me!"
"Goed," zei ze terwijl zijn puntige wenkbrauwen in haar ogen prikten, "dan ga ik naar het Blijf-van-mijn-lijf-huis."
Ze ging.
Samen met Rhea en Faedo liep ze de gang door maar kwam algauw weer terug omdat haar fiets aan de zijn stond vastgeketend.
"Je zoekt het maar uit!" schreeuwde hij. "Stom rund! Je weet niet wat je doet!" Ze kreeg de sleutel van het fietsslot niet.
Een uur bleef hij alleen. Hij belde naar de vriend van Atalanta: hij had nu toch van zich afgebeten en ook even het gevoel gehad dat het haar goed deed. "Je pakte haar alleen maar bij de handen en toen ging zij naar het Blijf-van-mijn-lijf-huis?" zei Kadmos. "Wilde boskat!"
Hij at de soep, nog warm in de pan.
Toen belde ze op. Ze was naar de politie geweest die haar had verklaard hem niet zonder meer met getrokken revolver uit huis te kunnen zetten, en haar had doorverwezen.
"Kan ik even langskomen met iemand van het Riagg?"
Met een lichtje onder de thee wachtte hij hen op in een opgeruimde kamer. Al eerder had hij erop aangedrongen te praten met een relatiedeskundige erbij en nu viel hem dat zomaar in de schoot. Hij prees haar om haar initiatief.
De vrouw van het Ambulante Crisisteam vroeg wat er aan de hand was.
"Hij moet uit huis," zei Flora. "Ik houd niet meer van hem."
"Sinds wanneer gaat het dan niet goed meer?" vroeg de vrouw.
Flora dacht even na.
"Vanaf dat ik zwanger ben."
Hij viel haar grif bij.
"Hoe lang is dat al?"
"Een week of zes, zeven al."
"Dan loont het toch de moeite dat jullie eens wat intensiever gaan praten en dingen op een rijtje zetten?" zei de vakvrouw.
"Ach," antwoordde Flora, "ik probeer het nu al zo lang. Hij moet weg."
"Vind je het prettig om zwanger te zijn?"
"Jawel, maar eigenlijk niet van hem. Ik heb gedacht aan abortus."
"Doe dat niet," zei hij, "je kunt er ook blij mee zijnen dat ben je toch ook wel."
"Nou ja, ik ben tegen abortus. Maar ik heb tegen mezelf gezegd: het kind accepteer ik, maar hem niet."
"Wat zijn je bezwaren tegen hem?"
"Hij is de ware niet. We zijn niet voor elkaar bestemd."
"Jullie zouden in gesprekstherapie kunnen," zei de gast.
"Nee."
"Waarom niet?"
"Ik probeer het al zo lang. Hij moet weg. Het is uit."
"Maar Flora," zei hij, "zo lang is dat toch niet. Het is toch belangrijk dat we bij elkaar blijven, na alles. Vooral nu je ons kind in je buik hebt. Doe toch niet zo extreem!"
"Ik kan me wel voorstellen dat hij er nog over wil praten," zei de deskundige.
"Hij kan goed lullen. Maar hij moet weg."
De vrouw wist een voorlopige oplossing. Hij moest een paar dagen weggaan om even rust in huis te scheppen en daarna zouden ze elkaar weer met z'n drieën ontmoeten. Even het huis voor mij, dacht Flora. Stankvrij.
Oud en nieuw bracht hij door op het Instituut. Op oudejaarsavond belde hij naar haar en haar bezoek - Atalanta en Kadmos - om hun gelukkig nieuwjaar te wensen. Een koel hoofd en warme voeten wenste hij haar, zinspelend op de gevoerde schoenen. Maar hij hoorde zijn woorden afketsen en haar stem brak als een bordkrijtje. Ik ben te laat begonnen met de nieuwe regels voor haar minnaar, dacht hij. Het nieuwe jaar begon op de zevenenvijftigste dag van hun IJstijd.
blz 115 - 116
De volgende ochtend, vroeger dan vroeg, rook Flora al een doordringende lucht in de huiskamer. Haar bed lag dicht bij de tafel en daaraan zat een gebogen gestalte van wie de geur ongetwijfeld afkomstig was. Hij schreef snel in een ongunstig lamplicht.
Ze sloot haar ogen. Vreemd, dat ze nog maar kort geleden haastig haar boodschappen deed om hem snel te kunnen ontmoeten en als hij er nog niet was aan haar zoon vroeg: "heb jij hem nog niet gezien? Stond zijn fiets nog niet bij de boom?" Dat ze hem op straat zag lopen terwijl hij er niet was. Ze moest er niet meer aan dénken. Was ik die vrouw? Wat trekt het leven toch wonderlijk, in onophoudelijke gedaanteverwisselingen aan ons voorbij. Een paar weken geleden nog had ze een droom gehad dat zijn ex-vrouw op bezoek kwam, op hoge hakken, om hem te verleiden en dat zij, Flora, toen kordaat tegen haar zei: "Het heeft zich zo ontwikkeld dat ik hem eerst niet kon hebben, maar dat ik hem nu niet kan missen." Ze kon toch niet met dennengeur gaan spuiten als hij in huis was? Misschien dat hij het niet kon helpen; hij waste zich wel.
Ze hoorde hem zijn stoel naar achteren krassen over de nog nieuwe lak van de vloer. Hij bracht dreigende geluiden voort. Als de kinderen maar niet wakker werden. Ze zag hem zich oprichten - hij was niet lang maar hij wilde zeker indruk maken - met een voorwerp in zijn beide handen achter zijn kop, naar haar toe. Wat spatte uiteen op de vloer? De mooie witte Chinese theepot. "Dit is onaanvaardbaar!"
Jawel, maar nu hoorde ze de laffe voetstappen van het monster zich snel verwijderen. Met stoffer en blik, kuchend in de duivelslucht die nog in de kamer hing, veegde ze de scherven bijeen en de rozen, alweer slap, kon ze nu meteen mooi opruimen.
Op de tafel vond ze zijn krasserige lettertekens:
Flora,
ik ga hier weg.
Mijn verdriet is grenzenloos.
Hugo
Hugo verhuist en logeert de eerste tijd bij vrienden, op verschillende adressen.
Tot hij een flatje vindt, waar hij de resterende180 dagen van de zwangerschap wacht. Op de geboorte. Zonder enig contact met Flora, maar gedreven door de gedachte dat zij na de geboorte van hun kind waarschijnlijk weer warmte voor hem zou voelen. "Zodra het kind eruit is, kan ik er weer in", hield hij zich voor.
Het is een martelende tijd voor hem. Hij telt de dagen af, maar geeft niet op. Ook niet als uit berichten van vrienden blijkt dat Flora's afkeer van hem blijft. Zijn veronderstelling dat het uiteindelijk goed zal komen wordt gesteund door de vroedvrouw van Flora, die hij eens in de zes weken in het geheim (zonder dat Flora er weet van heeft) mag bellen. Om verslag te krijgen van de consulten die Flora bij haar aflegt.
Op de dag nadat Flora uitgeteld is en hij bezoek heeft van vrienden, loopt Hugo zenuwachtig naar de brievenbus.
blz 163 - 167
Met brieven in de hand stormde hij binnen: nee, één . De rest dwarrelde al op de grond. "Een dochter hebben we, Flora en ik! Een prachtig kind! Acht pond en vijftig gram! Ze maken het goed! Hartelijke groeten van de moeder!"
Martha sprong op maar kreeg geen kans een blik in de brief of op het geboortebericht te werpen, want zij werd door de circusdirecteur opgetild, door de lucht gezwiept en op het bed geworpen en Maarten liep gevaar dezelfde weg te gaan. "Ze nodigt me uit om contact op te nemen!" fluisterde Hugo naar de telefoon sluipend.
"Wat hebben jullie dat goed gedaan!" zei hij in de hoorn. "En wat een mooie naam!" Toen zweeg hij.
"Als je wilt kun je komen, over een uur," hoorde hij een stem van vermiste familie, van heel ver weg naderend. "Dan zal ik zorgen dat er geen ander bezoek is. Kun je rustig van je dochter genieten." Sinds zijn verjaardag had hij die stem niet meer gehoord.
Martha drong erop aan dat hij een schone pantalon aantrok en met een pak kinderkleertjes in zijn hand zagen zij de losgelaten kettinghond wegschieten, een plastic zak met kijkgaten op het hoofd om zich tegen de regen te beschermen. Langs de files, links. Ook een automobilist kwam op het idee en het volgende moment lag Hugo op het asfalt, grabbelend naar bloemen, babytextiel en een soort fiets. Die liet hij achter aan een jonge linde en zelf nam hij met beschadigde broek de bus.
In de deur stond een vrouw die hij kende van voor de IJstijd, voordat zij de eerste ochtendmisselijkheid had. Zij lachte ontspannen. "Bijzondere bloemen," juichten haar ogen door de bladeren, "voor een bijzonder kind."
In de erker, waar zijn bureau had gestaan, stond de wieg. "Neem haar maar, hoor," zei ze terwijl ze het dek openlegde. Hij nam het slapende kind in zijn armen en bleef het kussen. De wangen waren hamsterdik, op de neus eiwitpuntjes. De moeder zorgde voor de bloemen en hij ging zitten zoenen op een kist. Tussen zijn timmerwerk, nu ivoorwit.
"Wil je thee? Zal ik een stoel brengen?" vroeg ze weer binnenkomend. Ze prees het mutsje dat hij meegebracht had. Hij onderbrak het zoenen niet maar droeg de baby naar het grote vertrek achter de wenteltrapwelving. "Hier ben je ook welkom," zei de moeder van Sarafina, want zo heette zij.
Hij nam plaats op een bank waar een kanten sprei over was gevleid.
"Vind je het een mooie naam?" vroeg Flora.
"Natuurlijk. Hoe kom je erop?" Hij ademde in haar gezicht, maar zij bracht het dichter naar het zijne.
"Ik ga af op de klank: die a's en die i vond ik mooi. Vind je het niet erg dat ik de naam die we samen bedacht hadden niet heb gebruikt?"
Sarafina gaapte en hij stak zijn vinger in haar vuistjes. Bij de deur was kindergestommel. "Is Hugo daar?" hoorde hij Rhea vragen. "Is Hugo daar?" hoorde hij Faedo.
De bevalling was gemakkelijk gegaan, vertelde Flora: tegen de ochtend waren de vliezen gebroken - dat was toen ik door het huis ijsbeerde, dacht Hugo - en 's middags was ze er al, na een uurtje persen op de kruk. Ja, ze was in de hitte nat van het zweet geweest, maar daar had ze geen last van gehad: toen ze het niet meer kon dragen kwam het kind vanzelf. Sarafina opende de ogen en keek hem blauw, bruin, grijs, groen aan. "Je weet niet wat je ziet, hè?" zei Flora. Ze vond dat zij op hem leek en Hugo sprak het niet tegen, al zag hij het niet. Hij trilde.
Flora kwam naast hem zitten en liet op een foto zien hoe dik ze was geweest, voor het bootje. Dat was het beeld dat Hugo door een fotograaf met een telelens had willen laten vastleggen, als twijfel hem ten slotte niet had tegengehouden. Van het glanspapier lachte zij hem toe en uit zijn ogen schoot iets los, terwijl Sarafina haar gehemelte bloot huilde in zijn armen.
De moeder wipte haar trui omhoog en nam de leeuwin, die met een hoog geluid lurkte, aan de borst. "Wat slempt ze stevig, hè?" zei ze. Hugo keek vanuit zijn ooghoeken naar haar gezicht. Hij hield van haar wist hij opnieuw, niet meer met een stroomstootje waarmee een lamp wordt aangeknipt, niet meer stinkend verliefd, maar hij wist nu dat hoe ook zijn minnaarsloon zou uitvallen, de moeder van zijn jongste dochter de vrouw van zijn leven was. Als het een neiuwe list van de goden was, dan toch een knappe.
Ze legde het kind op de commode om het te verschonen. Okerbruin droop langs de trappelende beentjes. "Ruikt lekker, hè?" zei Flora terwijl ze de luier - een blauw klemmetje zat nog om haar navel - wegtrok.
Toen Sarafina zeven weken oud was, was het Flora die in zijn mannenfort de telefoon deed jengelen. Ze ademde zwaar.
"Ik wil graag met je praten," zei ze. "Ik ben in verwarring. Maar ik weet niet of het goed is wat ik doe. Nee, nee, kom eigenlijk maar niet." Op de achtergrond huilde een nieuwe stem.
Hij zou komen en het niet erg vinden als ze hem zou wegsturen. Was het ook niet zeven weken na de bevruchting geweest, dacht hij op de fiets, dat zij hun verhouding verbroken had?
Ze zocht naar woorden.
"Ik moet het zeggen, hè?" zei ze. "Je hebt toch gelijk gehad."
"Waarin?"
Ze stelde voor een avondwandeling te maken, zodat de kinderen niet alles hoorden.
Tussen de gebouwen waar zij hem vroeger kussend had gevraagd waar ze zouden gaan wonen, greep ze zijn handen. "Kom weer bij ons," zei ze, zich half afwendend, lokkend als een tovenares in het donker.
Een bijtend zoet vulde zijn borst. Op een bankje schoof ze tegen hem aan, terwijl ze vaststelde dat het klotsende water van de Waal opnieuw met nitrobenzeen vergiftigd was.
"Ik ben heel erg tegen je geweest," zei ze in het erkerkamertje terwijl ze Sarafina toestopte. Hugo ging de ladder af en betastte de planken rond het bed. In de holte waarin hij in de IJstijd mondwater verborgen had plande hij voortaan condooms. "Toen ik zwanger was," zei ze terwijl ze onder de dekens tegen hem aankroop, "dacht ik: wie is die man toch? Wat wil hij toch van mij? Dat je lang niets van je liet horen was het enige wat ik in je waarderen kon. Maar toen Sarafina geboren was herkende ik jou in haar. Ik verzachtte en elke week daarna leek het alsof ik een stukje werd opgetild vanuit een andere wereld. Wat jammer eigenlijk, dacht ik, dat jij niet bij de bevalling was Tot ik begon te denken dat ik je zou moeten bellen."
Sarafina krijtte en zij schoot overeind. Terwijl de nieuweling tussen hen in zich te goed lag te doen, drumde in de verte een trein.
"Wil je ook een slokje?" bood Flora aan. Hij was de eerste van haar mannen die de sterke drank mocht proeven, en zich afvragend of hij nog wel bij zichzelf was, merkte hij dat hij niet bestond, maar een verschijning was van de liefde die oorlog en vrede spottend afwisselt.
Boeken en literatuurlijst